ING hoeft bankrelatie met hoog witwasrisico niet te continueren

Opzegging terecht op basis van WWFT; cliënt geeft geen openheid van zaken

ING mag de bankrelatie met een bv met hoog witwasrisico beëindigen van de rechter in kort geding. De bv geeft onvoldoende openheid van zaken en opheldering over kwesties die risicofactoren zijn voor witwassen en financieel-economische criminaliteit. Het belang van het hebben van een bankrekening die nauwelijks wordt gebruikt weegt niet op tegen de gerechtvaardigde belangen van ING om de bankrelatie te beëindigen.

De cliënt van ING is een bv die zich bezighoudt met (af)bouw van bedrijfspanden en heeft sinds 28 augustus 2014 een zakelijke bankrekening bij ING. ING voert in januari 2020 een Know Your Customer-onderzoek uit en constateert dat de cliënt met 39 spoedbetalingen op 5 augustus 2019 in totaal € 1.900.000 van de dochter-bv ontving, welk bedrag op dezelfde dag wordt doorbetaald. Daarnaast vindt er nauwelijks betalingsverkeer plaats in 2019. Vanaf 30 januari 2020 stelt ING vragen over de transacties, bedrijfsactiviteiten, het ontbreken van salarisbetalingen en inkoop van bouwmaterialen.

Bankrekening beëindigd op grond van WWFT

Na herhaaldelijk (aanvullende) vragen te stellen en daarop onbevredigend antwoord te ontvangen deelt ING op 17 december 2020 mede dat de bankrekening is geblokkeerd. Op 25 februari 2021 beëindigt ING per 25 mei 2021 de bankrelatie. ING geeft als reden voor opzegging dat door het ontbreken van inkopen, een kennelijke stromanconstructie, het ontbreken van betalingsverkeer en het uitblijven van salarisbetalingen er geen legitieme grond is om de bankrelatie voort te zetten en de ING het risico loopt geldstromen te faciliteren die voortkomen uit onduidelijke en mogelijke criminele bron. ING weigert de beëindiging van de bankrelatie desgevraagd op te schorten met de motivering dat ING onvoldoende uitvoering kan geven aan haar verplichtingen uit de Wft en de WWFT en op basis van artikel 5 lid 3 WWFT (beëindiging zakelijke relatie vanwege mislukt cliëntenonderzoek) de zakelijke relatie moet beëindigen. De cliënt eist in kort geding voortzetting van de bancaire relatie.

Terechte twijfels over het gebruik van de bankrekening

De rechter in kort geding overweegt dat bij ING terecht twijfels zijn gerezen over het gebruik van de bankrekening door de cliënt. Het betalingsgedrag strookt niet met de uitoefening van een (af)bouwbedrijf en in de verklaringen van de cliënten zitten diverse tegenstrijdigheden. In de eerste plaats zegt cliënt een (af)bouwbedrijf te zijn, terwijl er geen omzet uit (af)bouw is en er evenmin inkopen van bouwmaterialen zijn. Voorts is er geen plausibele verklaring voor het ontbreken van transacties op de bankrekening. Er wordt voorts een creditnota uitgereikt voor een aanneemsom die nooit is betaald. Tot slot zijn geen onderliggende stukken verstrekt ter onderbouwing van voornoemde € 1.9 mio.

Opzegging is aanvaardbaar

De rechter in kort geding oordeelt dat ING zich terecht op het standpunt stelt dat de cliënt onvoldoende openheid van zaken betracht en onvoldoende opheldering geeft over kwesties, die risicofactoren zijn voor witwassen en financieel-economische criminaliteit. Hierdoor kan ING het cliëntenonderzoek niet afronden. Voldoende aannemelijk is dan ook dat de bodemrechter niet zal oordelen dat de opzegging van de bancaire relatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

Non-existent betalingsverkeer relativeert belang bij bankrekening

Het beëindigen van een bankrekening is een verstrekkende maatregel, maar de verstrekkendheid is relatief, nu de cliënt de rekening nauwelijks gebruikt. De belangen van de cliënt zijn dus onvoldoende zwaarwegend om de gerechtvaardigde belangen van ING bij beëindiging van de relatie opzij te zetten. ING hoeft de bankrekening niet te heropenen.

Rechtbank Amsterdam, kort geding, 7 oktober 2021 ECLI:NL:RBAMS:2021:6233